De instrumentatie bestaat uit een aantal eenheden die meetgegevens verzamelen:
      
        - Een drukmeter
 
        - Een temperatuursensor op de punt van de neus
 
        - Een vibratiemeter
 
        - Een stuwkrachtsmeter
 
        - Een accelerometer met analoge integrator
 
        - Een magnetometer (indien de tijd het toelaat)
 
       
      Recovery-timers 
      Het recovery gedeelte is autonoom en bevat alles wat essentieel is om de raket een
      behouden vlucht te laten maken, namelijk twee timers met de bijbehorende pyrosystemen (voor het luik en de
      hoofdparachute). De timers zijn digitaal instelbaar. Bij het ontwerp van de timers en het aansturingscircuit van de
      ontstekers is gestreefd naar eenvoud en betrouwbaarheid. Gepoogd is een falen zoals dat bij de H5 optrad onmogelijk te
      maken, de timers zijn in hoge mate storingsongevoelig. In de H6 zijn het recovery gedeelte en de instrumentatie
      gescheiden uitgevoerd. Het enige dat zij gemeen hebben is het batterijpakket, hoewel dit eventueel ook uit twee delen
      samengesteld zou kunnen worden. 
      Status-informatie 
      Daarnaast worden metingen van huishoudelijke aard verricht, zoals inwendige
      temperaturen en spanningen, uplink signaalsterkte en (maximaal) 24 statussen. De analoge signalen worden geselecteerd
      en gesampeld door een analoge multiplexer en vervolgens toegevoerd aan een 8-bits analoog/digitaal converter. Na
      conversie worden de gegevens in hoofdzaak opgeslagen in non-volatile RAM. Slechts een fractie van de gegevens wordt in
      real-time via de zender naar de grond gestuurd. De belangrijkste reden hiervoor is dat de downlink een beperkte
      capaciteit heeft, namelijk ruim 50 bytes/sec. In de raket wordt echter drie tot vier keer zoveel informatie
      geproduceerd. 
      Met de ervaringen met de H5 in het achterhoofd is speciale aandacht besteed aan het
      geheugen voor opslaan van de gegevens. Hiervoor is een zogenaamde Impact Resistent Module (IRM) ontworpen. De naam zegt
      het al: deze module moet in staat zijn een inslag van de raket te overleven. 
      Microcontroller 
      De microcontroller die het hart van het data-acquisitiesysteem vormt is van het type
      68HC11. Praktisch alle functies die voor deze toepassing benodigd zijn, zijn op de chip geïntegreerd. Hij bevat 12 K
      EPROM (achter een venster), 512 byte EEPROM en bovendien 512 byte RAM die, als tenminste een externe back-up batterij
      is aangebracht, bewaard blijven indien de spanning wegvalt. De 68HC11 is voorzien van twee seriële bus interfaces:
       
        - RS-232, deze wordt gebruikt voor de up-down link
 
        - Serial-Parallel Interface (SPI) bus, voor data input/output
 
       
      Verder is een acht-kanaals (8-bit) AD-converter op de chip aangebracht. Deze wordt
      niet gebruikt omdat alle AD-conversie op de analoge modules zelf wordt gedaan terwijl de data vervolgens via de SPI-bus
      naar de controller wordt gehaald. Hierop bestaat maar een uitzondering: het monitoren van de 5 V voedingsspanning voor
      de digitale modules. 
      Alle relevante vluchtfase informatie wordt opgeslagen in het RAM zodat kortdurende
      verstoringen op de voeding de goede werking van het systeem niet kunnen verstoren. Als de voeding gedurende meer dan
      drie seconden afwezig is wordt een systeem reset gegenereerd en komt de controller weer op in de pre-lift-off toestand.
      Het LIFT-OFF signaal wordt ontvangen vanuit de timer module waarop zich de G-schakelaar en de safe/arm schakeling
      bevindt. 
      Het stroomverbruik van de controller kan binnen de perken worden gehouden doordat het
      systeem een WAIT-state aan kan nemen. De 68HC11 heeft een volledig statisch design, dat wil zeggen iedere clocksnelheid
      tussen nul en het maximum (ongeveer 2 MHz) is acceptabel. De verwachting is dat de gehele print, inclusief de interface
      en een paar speciale circuits, een stroomverbruik van tussen de 30 en 40 mA heeft. 
      Versnellingsmeter 
      Een belangrijk deel van de instrumentatie is gericht op het doen van metingen aan de
      hand waarvan het verband tussen Mach getal en luchtweerstandscoëfficiënt kan worden bepaald. Hiervoor is het nodig om
      op ieder moment in (met name) de eerste halve minuut van de vlucht de versnelling en de snelheid van de raket te
      kennen. De versnelling wordt rechtstreeks gemeten met een solid-state versnellingsmeter van het type IC-Sensors model
      3021 (±50 G range). Door de versnelling analoog te integreren wordt aan boord een waarde voor de actuele snelheid van
      de raket verkregen. 
      De analoge integrator wordt gestart door het LIFT-OFF signaal afkomstig uit de timer
      module. Zowel de versnelling als de snelheid worden gesampeld met een frequentie die afhangt van de vluchtfase. Voor
      lift-off kan dit 2 Hz zijn. Direct na lift-off, gedurende de aangedreven fase, moet veel sneller worden gesampeld om
      het gedrag van de motor te kunnen waarnemen. Gedurende deze tijd kunnen heftige vibraties in de structuur de metingen
      van de versnelling verstoren. In het uitgangssignaal van de analoge integrator echter zijn de fluctuaties veel kleiner
      en de maximale waarde die dit signaal bereikt (vlak na het uitbranden van de motor) is daarom een goede indicatie voor
      de snelheid van de raket. 
      Teneinde te kunnen bepalen welke hoogte raket heeft bereikt zou in principe het
      snelheidssignaal nog een keer geïntegreerd kunnen worden. Dit kan echter nauwkeuriger worden gedaan met behulp van de
      druk- en temperatuurmeter (PIT-meter) aan boord van de H6. Het komt erop neer dat door het uitvoeren van een numerieke
      integratie van het druk/temperatuur verband in de atmosfeer de hoogte als functie van de druk kan worden bepaald. De
      raketten Interim-03 en Pollux hebben (in 1986 en 1987) al met een PJT-meter gevlogen en de resultaten waren goed. De
      feitelijk PJT-profiel meting wordt verricht tijdens de afdaling van de raket aan zijn parachute. Tijdens de stijgfase
      echter, als de snelheden veel hoger zijn, kunnen ook interessante (temperatuur)metingen worden gedaan op de punt van de
      neuskegel. Door adiabatische compressie neemt hier de temperatuur toe met enige tientallen graden Celsius. 
      Vibratiemeter 
      Een laatste experiment is de vibratiemeter. Na analyse van de vluchtgegevens van de de
      H5 raket, was het vermoeden gerezen dat het trillingsniveau aan boord van de raket erg hoog was. Het doel van het
      vibratiemeter experiment is om een orde van grootte schatting van dit trillingsniveau te kunnen maken. Hiervoor worden
      de optredende vervormingen in bepaalde representatief geachte structuurdelen gemeten. Dit gebeurt met behulp van een
      rekstrookopnemer. De informatie-inhoud van het trillingssignaal is echter zo groot en de meettijd zo kort (een paar
      seconden) dat het niet doenlijk is hiervan een volledige tijd- of frequentiedomein presentatie te maken. Daarom wordt
      alleen de energie (of gemiddelde amplitude) gemeten die in een bepaalde frequentieband aanwezig is. Hiervoor moeten
      drie frequentiebanden worden geselecteerd waarvan op grond van theoretische overwegingen kan worden aangenomen dat het
      leeuwedeel van de trillingsenergie hierin terug te vinden is. Het probleem is hoe de meetresultaten moeten worden geïnterpreteerd.
      Het trillingsniveau hangt immers niet alleen af van de trillingsbron (lees: de motor) maar vooral ook van de
      eigenschappen van de structuur zelf. Verder zou ook akoestische koppeling tussen structuurdelen een rol kunnen spelen.
      Op het moment van dit schrijven is het laatste woord hierover nog niet gezegd. Het is wel waarschijnlijk dat de opnemer
      op een printplaat zal worden bevestigd.  |